Verslag van de studiemiddag van de Afdeling Katholieke Theologie Thijmgenootschap, op vrijdag 20 december 2013 in Den Bosch.
De discussie rond ‘publieke’ en ‘kerkelijke’ theologie spitst zich gewoonlijk toe op hun (vermeende) tegenstelling. Publieke theologie heet vrij, open, wetenschappelijk en maatschappelijk relevant te zijn, terwijl kerkelijke theologie gebonden is aan het leergezag en de kerkelijke traditie en slechts van belang zou zijn voor een steeds kleiner wordende groep katholieke gelovigen.
Ruard Ganzevoorts pamflet ‘Spelen met heilig vuur’ heeft onlangs weer het vuur aangewakkerd in deze discussie. Op de studiemiddag stond echter niet de tegenstelling tussen kerkelijke en publieke theologie centraal, maar de vraag naar hun gezamenlijkheid. De stelling was dat beide een gemeenschappelijke basis hebben en een taak delen. Anders gezegd: Kerk en academische theologie moeten zich gezamenlijk verantwoordelijk weten voor hun rol en plaats in de samenleving.
De eerste spreker was mgr. Jan Hendriks, hulpbisschop van Haarlem-Amsterdam. Hij stelde dat een opvatting zoals die van Ganzevoort, waarin de theologie waarheidsclaims opgeeft, zich opsluit in een taalspel en als enig normatief criterium het liberale ‘anderen geen kwaad doen’ overhoudt, niet verenigbaar is met kerkelijke theologie. De vraag naar de waarheid is wezenlijk verbonden met de vraag naar God. En ze is wezenlijk verbonden met de liefde en daarmee met de inzet voor sociale gerechtigheid, aldus Hendriks. De natuurwet, die voorafgaand aan de openbaring ‘is geschreven in de harten van alle mensen’ en die Hendriks later in de discussie specificeerde als niet zozeer een verzameling voorschriften, maar als een ‘natuurlijk aanvoelen’ en een houding van edelmoedigheid, kan als basis dienen voor een kerkelijke publieke theologie. Bovendien wilde volgens Hendriks het Tweede Vaticaans Concilie ‘de werkzaamheid van de H. Geest injecteren in de aderen van de menselijke samenleving’(Johannes XXIII) en pleitte het concilie voor een dialoog met de wereld in het zoeken naar het verstaanbaar worden van heel de waarheid, inclusief die van de openbaring.
Christoph Hübenthal (RU-Nijmegen) onderscheidde twee speerpunten in de ene taak van de theologie. Enerzijds moet de publiekelijke theologie algemene, objectieve christelijke waarheidsclaims discursief verdedigen op basis van een analyse van de mogelijkheidsvoorwaarden van universele menselijke vermogens. Anderzijds kent het geloof subjectieve waarheidsclaims die gestoeld zijn op het innerlijke wereld van de gevoelens en de vrije geloofsact. Die claims zijn niet discursief te toetsen maar kunnen door de kerkelijke theologie wel hermeneutisch en systematisch uiteengezet worden.
Marcel Sarot (FKT Tilburg) betoogde dat de theologie veel beter dan de religiewetenschappen een publieke bijdrage kan leveren aan het normatief kapitaal van de samenleving. Theologie spreekt niet louter over, maar vanuit religie en kan zo haar alomvattendheid en de motiverende kracht vertolken in het publieke debat. Bovendien is de levensbeschouwelijke neutraliteit van de moraal een illusie. Sarot haalde Henk Vrooms stelling aan dat het Kantiaanse criterium ‘anderen geen kwaad doen’ veel te dun is. Wat ‘schade’ is, wordt levensbeschouwelijk bepaald. Mag een man zijn gezin verlaten om te trouwen met zijn bazin? Ten slotte verwees Sarot de stelling van James Hannam dat de westerse wetenschap niet ontstaan is uit verzet tegen religie, maar juist vanuit fundamentele christelijke geloofsovertuigingen over de schepping.
De teksten van de lezingen zullen eind 2014 verschijnen in de Annalenreeks van het Thijmgenootschap.
Harm Goris (TiU)