Onder de titel 'Soldaten voor God, cultuurhistorische beeldvorming van religieuze gewelddadigheid' vond op vrijdag 16 december 2016 in Den Bosch een tweede van vier studiebijeenkomsten plaats over religie en geweld. Een verslag door Harm Goris.
De serie wordt georganiseerd door de Afdeling Katholieke Theologie van het Thijmgenootschap. In september 2016 vond de eerste bijeenkomst plaats, over geweldsteksten in de Bijbel.
Het onderwerp op 16 dedcember was de beeldvorming van christelijke en islamitische gewelddadigheid rond de termen ‘kruistochten’, ‘inquisitie’, ‘sharia’ en ‘jihad’. Deze woorden roepen direct associaties op met onverdraagzaamheid, irrationaliteit, wreedheid, machtswellust en geweld. Waar komt deze beeldvorming vandaan? Kan ze de kritische toets doorstaan van wetenschappelijk onderzoek, dat gericht is op waarheidsvinding, of verraadt ze ideologische vooringenomenheid?
De lezing van Jan Jaap de Ruiter (arabist TiU) was getiteld ‘De kleurrijke en gewelddadige islam: de vele interpretaties van de sharia’.
Alle moslims delen wat De Ruiter de ‘basisislam’ noemt: de vijf zuilen, het gezag van de Koran en de hadieth en het principe van de sharia, de islamitische wet. Diversiteit ontstaat rond de aard en de interpretatie van de sharia.
De Ruiter illustreerde dit aan de hand van het begrip van de jihad. Al vroeg maakten moslim-theologen het bekende onderscheid tussen de ‘grote jihad’, de innerlijke strijd tegen de opstandige ziel, en de ‘kleine jihad’ of ‘oorlogsjihad’, de algemene verplichting voor mannelijke moslims om te strijden tegen ongelovigen wanneer een moslimleider daartoe oproept. Het onderscheid tussen ‘huis van de islam’ (islamitische wereld) en ‘huis van oorlog’ (niet-islamitische wereld) speelt hierbij een belangrijke rol.
De Ruiter ging gedetailleerd in op hedendaagse discussies binnen de islam over wie gelegitimeerde doelwitten zijn in de strijd tegen de ongelovigen. In de klassieke sharia werden alle ongelovigen uitgesloten die niet zelf aan de strijd tegen de islam hadden deelgenomen, niet in staat waren daaraan deel te nemen en ook vijandige strijders niet geholpen hadden.
Vrouwen en kinderen en later ook ouderen en monniken werden hiertoe gerekend. Maar volgens Mohammed mogen zij wel gedood worden als onbedoelde ‘collateral damage’ in geval van nachtelijke aanvallen of bij gebruik van katapulten: het algemeen belang van de moslimgemeenschap weegt zwaarder. Zelfs moslims mogen gedood worden als de vijand hen als menselijk schild gebruikt.
Hedendaagse geleerden interpreteren deze klassieke regels om ze toe te passen op de huidige situatie. Vooral de ideeën van ‘collateral damage’, ‘strijder’ en ‘helper van de vijand’ spelen hierbij een grote rol.
De Ruiter besprak verschillende standpunten. Al Fahd legitimeert theologisch de inzet van massavernietingswapens met een beroep op ‘collateral damage’. Al-Qaradawi betoogt dat alle Israëli’s legitieme doelwitten zijn omdat de Israëlische samenleving gemilitariseerd is en dus elke Israëli een potentiële soldaat is. Maar hij veroordeelde ook de aanslagen van 11 september omdat daar geen onderscheid gemaakt werd tussen strijders en niet-strijders.
Bin Laden daarentegen verdedigde de aanvallen met het argument dat in de Amerikaanse democratie alle burgers verantwoordelijk zijn voor het kiezen van hun regering en dus strijders tegen de islam zijn of hen helpen.
Het meest extreme standpunt is dat van IS, die vaak feller strijdt tegen sjiieten dan tegen het Westen. Binnen de moslimwereld is veel kritiek op hun interpretatie van de islam en de sharia maar de meeste geleerden beschouwen IS-aanhangers wel als moslims en volgens De Ruiter doen ze dat terecht.
De Ruiter eindigde met twee voorbeelden van het andere extreem van de islam, de vrouwvriendelijke islam van sommige moslim feministen en de homovriendelijke islam van Ludovic Mohamed Zahed.
De lezing van Daniela Müller (hoogleraar kerkgeschiedenis RUN) had als titel ‘Christenen in conflict: kruistochten, inquisitie en de cultuur van pluriformiteit’.
Er zijn volgens Müller twee plaatjes van de relatie van het christendom tot geweld. Het eerste tekent christenen als mensen die altijd bereid zijn tot martelaarschap in geval van een conflict.
Tertullianus ‘verspiritualiseerde’ al de soldaat van Christus (miles Christi) tot martelaar. Het andere plaatje houdt de (katholieke) kerk verantwoordelijk voor het geweld van bijvoorbeeld de kruistochten en inquisitie.
De waarheid ligt in het midden en is afhankelijk van de tijdsperiode. Al vanaf de derde eeuw, als er steeds meer christenen als soldaat dienen in het Romeinse leger staat de ‘spiritualisering’ van de soldaat van Christus onder druk. Volgens de Byzantijnse keizers mogen christelijke soldaten moslims op het slagveld doden.
Aan het eind van de elfde eeuw, ging paus Gregorius VII nog verder en stelde dat doden geen doodzonde is mits in het kader van een rechtvaardige oorlog, zoals de oorlog tegen de vijanden van de kerk (ketters, moslims).
Vlak daarna begon de eerste kruistocht. Aflaten werden geschonken aan kruisvaarders op voorwaarde dat ze niet uit eigenbelang streden maar voor het welzijn van de kerk. De kruisvaarder moest daarom niet alleen bereid zijn te doden maar ook zelf te sterven.
Vervolgens ging Müller uitgebreid in op de inquisitie. De beeldvorming rond de inquisitie is een goed voorbeeld van ‘historische identiteit’ en ‘cultural memory’ waarin selectieve interpretaties van de eigen geschiedenis een fundamentele rol spelen. Kritisch historisch onderzoek kan een correctief zijn.
Müller schetste de historische ontwikkeling van de pauselijke inquisitie vanaf 1231 en de nationale Spaanse (1478-1834) en Romeinse inquisitie (1542-1965). De inquisitie staat mede aan de basis van het moderne strafrecht: rationele bewijsvoering met betrouwbare getuigen, ambtelijke (ex officio) aanklacht, gelijkheid van elke verdachte en dus geen adellijke privileges, gematigde straffen, notulering en archivering etc. waren belangrijke rechtskundige principes van de inquisitie.
Maar Müller gaf ook de schaduwkanten. Verdachten van ketterij werden aangemoedigd anderen aan te geven om zo hun berouw te tonen en strafvermindering te krijgen.
De rechter vervulde de verschillende forensische rollen van onderzoeker, aanklager en oordelaar en daarnaast de pastorale rollen van biechtvader en van prediker en de theologische rol van kerkjurist en scholastieke theoloog. En natuurlijk het toestaan van foltering om een bekentenis te verkrijgen.
De schaduwkanten van de Spaanse Inquisitie zijn nog duisterder. Paus Sixtus IV droeg het benoemings- en ontslagrecht van inquisiteurs over aan de Spaanse kroon. Zo begon een verstatelijking en hiërarchisering van de inquisitie over het geheel van de nationale grondgebied. Verdachten waren niet alleen meer christelijke ketters maar ook judaïzanten, morisco’s, humanisten, tovenaars en homoseksuelen. Ook werden boeken verboden.
De inquisitie hechtte groot belang aan geheimhouding en stimuleerde zelf mythevorming. Verdachten zijn immers beter te disciplineren als ze onwetend en angstig zijn.
In 1913 introduceerde de Spaanse geleerde Julian Juderias de term ‘zwarte legende’ (leyenda negra). Spanje en de Spanjaarden waren in de loop van de geschiedenis doelbewust door anderen, bijvoorbeeld Italianen, voorgesteld als wreed en ongecultiveerd. De ‘schrik van de Spaanse inquisitie’ speelde volgens hem in die beeldvorming een belangrijke rol.
Tot slot verdedigde Müller de stelling dat geweld van christenen tegen andere christenen niet te reduceren is tot louter sociale, economische en politieke factoren. Religieuze motieven zoals de zorg om het zielenheil speelden ook een eigen, onherleidbare rol. En we moeten ook niet vergeten dat er altijd interne kritiek vanuit de kerk is geweest op kruistochten en inquisitie.
*
De teksten van alle lezingen in de serie zullen begin 2018 verschijnen in de Annalenreeks van het Thijmgenootschap.
Op 7 april is de derde bijeenkomst: God wil vrede, over christelijk monotheïsme en geweld
Eerder verscheen: Texts of Terror, de Bijbel en geweld en Soldaten voor God. Verslag studiemiddag religie en geweld