Op vrijdag 14 juni 2019 vond in het Karel V Hotel in Utrecht het symposium plaats over Plato en de sofisten: een spiegel voor onze tijd. Initiator en organisator van het symposium was Emma Cohen de Lara, docent aan de Universiteit van Amsterdam en houder van het tweede Thijmstipendiaat. Onder het gedeelde dagvoorzitterschap van haarzelf en Maarten van Houte van de Universiteit Utrecht presenteerde een zestal wetenschappers ieder een beschouwing over een dialoog van Plato, in het licht van de huidige zorgen over populistische retoriek in het post-waarheid-tijdperk. De opkomst was uitstekend voor een volle dag over de grote filosoof uit het klassieke Athene.

Tijdens het ochtendprogramma gaf classicus Bas van Bommel een beschouwing over de betekenis van het sofistische onderwijs. In een helder betoog liet hij zien hoe de sofisten destijds voor een revolutie in het onderwijs zorgden. De sofisten waren in trek omdat ze beloofden jonge mensen te vormen tot politieke leiders in de democratische stadstaat. Plato bekritiseerde het utilitarisme van het sofistische onderwijs; onderwijs diende volgens hem niet in dienste te staan van de politiek maar de innerlijke mens te vormen. De retorica speelde hierbij een minder belangrijke rol. Het gevolg was wel dat Plato het onderwijs – ook fysiek – van de samenleving loszong. Daarbij kunnen we ons de vraag stellen of het huidige hoger onderwijs meer in de sofistische of juist in Plato’s lijn ligt.

Classicus Jeroen Bons sloot zich aan bij het eerste betoog. Immers, het was Plato zelf nooit gelukt om zijn ideaal in de praktijk te brengen en een groot leider op te leiden. Plato’s doelstelling voor het onderwijs was nobel, maar niet heel praktisch. In de praktijk zijn leiders gedwongen tot het maken van keuzes in situaties waarbij ze soms niet eens weten over welke informatie ze niet beschikken, de zogeheten ‘unknown unknowns’. Dr. Bons maakte een uitstapje naar de redenaar Isocrates, een iets oudere leeftijdgenoot van Plato. Bij Isocrates zien we een vruchtbare relatie tussen de filosofie, als zoektocht naar waarheid, en de retorica, als kunst van het woord. De training in het leren denken en de training in het leren spreken gaan volgens Isocrates hand in hand. Plato was het hier waarschijnlijk niet helemaal mee eens, maar had wel respect voor deze positie. En het is een positie die in ons huidige onderwijs ter harte mag worden genomen.

Filosoof Bert van den Berg sloot het ochtendprogramma af met een verhandeling over Plato’s Cratylus, een dialoog waarin de relatie tussen taal en werkelijkheid centraal staat. Socrates beargumenteert dat woorden de werkelijkheid opdelen. Bij voorkeur moet een woord iets ‘tonen’ van de zaak waarom het gaat. Een woord als ‘zakdoek’, bijvoorbeeld, onderscheidt een bepaalde categorie doeken, namelijk doeken die typisch in een zak worden gestoken. Het woord definieert als het ware zichzelf. Socrates ziet hierin tegelijkertijd een risico: we zijn geneigd om erop te vertrouwen dat de naamgevers hun werk goed gedaan hebben. Woorden kunnen echter manipuleren door de werkelijkheid incorrect op te delen. Socrates’ advies, immer relevant in onze tijd, is om ons te richten op de filosofie, en dus op de beschouwing van de dingen zelf.

Het middagprogramma werd geopend door een mooie bijdrage van filosoof Albert Joosse over Plato’s Alcibiades, een verhaal over Socrates’ eerste gesprek met zijn beruchtste volgeling, de razendknappe en aanstormend politiek talent Alcibiades. Aanvankelijk lijkt Socrates wat te slijmen, maar zodra hij het gesprek is ingetrokken moet Alcibiades toch na grondig navragen toegeven dat hij nog geen begin heeft van de kennis die een goed staatsman nodig heeft. Bouwend op dat besef legt Socrates vervolgens het pad bloot waarop Alcibiades moet wandelen: ken eerst jezelf, zodat je jezelf kunt verbeteren. Zelfkennis lijkt ook nu nog een essentiële voorwaarde voor een goed leven niet alleen voor personen met politieke ambities, maar eigenlijk voor iedereen, met name in het huidige sociale media-tijdperk en in de echokamers van het internet.

Vervolgens sprak classicus Diederik Burgersdijk over Plato’s dialoog de Menexenos, welke een parodie weergeeft op de zogenaamde grafrede van de Atheense staatsman Pericles. In de dialoog wordt Socrates’ afkeer, of zelfs afkeuring, van de retorica voelbaar. Bij een openbare redevoering kan het publiek door de massaliteit niet of nauwelijks op een redelijke manier reageren. De retorica helpt om sentimenten en preoccupaties van de massa in een bepaalde richting te buigen, maar hierbij gaat het om overtuigen en niet om waarheidsvinding. En wat als het publiek wordt overtuigd van iets wat niet waar, onrechtvaardig, of schadelijk is? De dialoog zet de relatie tussen de retorica en de waarheidsvinding dan ook op scherp en herbergt een wijze les voor staatsmannen en staatsvrouwen.

Tot slot leverde organisator en politicologe Emma Cohen de Lara een bijdrage over Plato’s dialoog de Gorgias. Ook in deze dialoog spreekt Plato scherpe twijfels uit over de retorica, dat wil zeggen, over de politieke redekunst die erop gericht is het volk zoveel mogelijk te vleien, en die als zodanig werd onderwezen door de sofisten in zijn tijd. De redekunst kan en mag niet moreel neutraal zijn, zo stelt Socrates, die in de dialoog zijn eigen redekunst ten toon spreidt. De moreel gezonde retorica kan alleen beoefend worden met een besef van het rechtvaardige, het goede, en het schone. En is het niet zo dat alle grootse redevoeringen hier uiteindelijk een beroep op doen?