92
De eed van Hippocrates kent een lange en rijke traditie. Door de eeuwen heen hebben artsen, als beoefenaars van de geneeskunst, deze eed beschouwd als een leidraad voor hun medisch handelen en voor hun houding ten opzichte van de zieke medemens, die zich aan hun zorgen toevertrouwde. Door het afleggen van de eed of de belofte bij het artsexamen gaf de arts openlijk te kennen dat hij zich wilde houden aan bepaalde regels en dat hij het beroep van arts in ere zou houden. Dit betekende ook voor de zieke medemens een zekere garantie voor een zo goed mogelijke medische behandeling.
In 2003 is door de medische faculteiten in Nederland een nieuwe formulering van de eed van Hippocrates opgesteld met de bedoeling om deze in de toekomst te gaan gebruiken bij de artsexamens ter vervanging van de oude formulering zoals die was vastgelegd in de wet van 1878. Het opstellen van een nieuwe formulering werd ingegeven door het feit dat zich vooral in de laatste decennia veel ontwikkelingen in de geneeskunde hebben voorgedaan en dat men een meer eigentijdse formulering aan de eed wilde geven.
In deze publicatie geven verschillende auteurs vanuit hun eigen discipline hun visie over de betekenis en het nut van de eed van Hippocrates in deze tijd. Onder andere komt de vraag aan de orde of deze nog bestaansrecht of zelfs een bepaalde meerwaarde heeft, nu nagenoeg alles middels wetgeving is geregeld.
Eed van Hippocrates verschijnt als deel 92.2 in de reeks Annalen van het Thijmgenootschap.